Foto:

‘Plan tijd in je agenda om stil te staan bij wat je écht beweegt’

Rianne Lindhout20 September 2013

Maleene de Ridder werd uitgeloot voor geneeskunde: weg droom. Maar bewegingswetenschappen paste veel beter bij haar. Eerst hielp ze fysieke werkgerelateerde klachtenbestrijden en voorkomen, nu pakt ze de mentale gezondheid van werknemers aan. Zo kan ze toch velen van ons beter maken. Lees haar tips voor druk-druk-drukke mensen.

Waarom lag de studie bewegingswetenschap-pen jou zo goed? “Het was psychologie en geneeskunde samen, perfect voor mij en een mooie vervolgstap na mijn studie fysiotherapie. Het was ook een nieuwe opleiding, dus geen gebaande paden. Het nieuwe en onbekende trekt mij aan. Dat ligt in mijn karakter en misschien ook wel door de vele verhuizingen in mijn jeugd. Naast de biomedische hoofdvakken volgde ik bijvakken over beleid en bestuur, want ik zag toen al dat het veranderen van iemands werkgedrag niet los kon staan van hoe een bedrijf wordt geleid. Een mens staat niet los van zijn context.
Aan het eind van mijn eerste jaar ging ik de bedrijfsarts van het Energiebedrijf Amsterdam ondersteunen als adviseur werkomstandigheden. Het bedrijf kampte met een hoog verzuim door fysiek zwaar werk. De bedrijfsarts en het bedrijf wilden dat structureel aanpakken en ik mocht dat project trekken. Een perfecte combinatie met mijn studie.”

Interessante bijbaan. “Zeker, ik stond daar min of meer aan de wieg van de preventieve bedrijfsgezondheidszorg. Het was echt pionieren en in de praktijk uitvinden wat wel en niet werkt. Na mijn studie ben ik het werk blijven doen en ik zag toen ook hoe arbeid in een snel tempo veranderde. Nu is al bijna niet meer voor te stellen dat er in de jaren tachtig veel meer fysiek werk gebeurde dan nu. Daarnaast kwamen er steeds meer slimme oplossingen en was er ook door mechanisatie veel minder menskracht nodig. Aan de andere kant werd efficiency belangrijk, want er ontstond concurrentie met de hele wereld. Werkgerelateerde klachten verschoven naar stress- en werkdrukklachten, zoals rsi en burnout.
Een andere ontwikkeling die ik heb zien opkomen, was mensen met klachten aanspreken op hun leefstijl. De monteurs van het Energiebedrijf waren allemaal verstokte rokers en aten graag een vette hap tussen de middag, denk maar niet dat je daar zo maar regels voor mocht gaan opstellen. Het was een hele uitdaging om hierover met ze in gesprek te gaan en hun vertrouwen te winnen.”

‘Wat we belangrijk vinden, schuiven we vaak voor ons uit’

Je maakte later een switch naar het coachen van werknemers. Hoe ging dat? “Ik gaf mijn baan bij TNO op toen we vanwege het werk van mijn man verhuisden van Amsterdam naar Enschede. Oude klanten kwam achter me aan met opdrachten. Ongemerkt begon ik voor mezelf, waarbij ik vooral individuen en teams ging begeleiden. Ik had daarvoor tijdens mijn studie al een stevige basis gelegd met vakken als psychologie en voorlichtingskunde. Toch wilde ik mezelf op dat vlak verder professionaliseren. Ik besloot toen om in Amerika een opleiding op gebied van coaching en leiderschap te gaan doen. Ik koos voor Amerika omdat daar de basis voor deze kennisgebieden is gelegd. Daar ligt de bron en daar wilde ik het leren. Ik ging naar het Hudson Institute in Santa Barbara.”

Wat is de grootste valkuil voor de mensen die jij coacht?“Omdat we zo in de druk-druk-druk-modus zitten, staan we te weinig stil bij onszelf. Bij wat ons beweegt, waar onze kracht ligt en wat ons leven zin geeft. Kortom een moment van zelfreflectie. We leren dat ook niet echt: op de basisschool bepaalt een Cito-toets wat we gaan doen; na de middelbare school denken we éven na over wat bij ons past en daarna wordt het vaak al gauw: wat is er beschikbaar, als ik maar een baan vind.”

En welke gouden tip heb je voor al die drukke mensen? “Zet regelmatig een kruis in je agenda en neem dan de tijd om wél na te denken over wat je drijft, wat je ambities zijn, wat goed gaat en wat je eventueel zou willen veranderen in je persoonlijke of werkende leven. Dat kan twee keer per jaar zijn, maar ook een keer per week, net wat bij jou past. Maar als je het niet in je agenda zet, doe je het meestal niet. Wat we belangrijk vinden, schuiven we vaak voor ons uit. De essentie van mijn coaching is dat je gaat leven en keuzes maken naar wat je echt belangrijk vindt, waar je kracht ligt en laat vallen wat daar niet bij past.”

Je schreef speciaal voor vrouwelijke medici het boek Ambitie met een grote M, waarom juist voor hen? “Artsen staan nog meer dan andere mensen in de doe-stand en worden enorm geleefd, terwijl het voor hen cruciaal is om regelmatig stil te staan bij hun functioneren. Op dat vlak valt nog veel te winnen. Ook omdat de medische wereld nog erg traditioneel in elkaar zit en maar ten dele is meegegaan met hedendaagse ontwikkelingen op gebied van werken en zorgen.
Vooral vrouwen hebben daar last van: zij voelen druk vanuit hun werk om net als de mannen te zijn – de oudere vrouwelijke artsen hebben zich ook op die manier aangepast. Maar jongere vrouwen willen dat niet meer. Als ze een gezin stichten, lopen ze daarop vaak vast. Ze willen een goede dokter zijn, maar ook tijd besteden aan hun gezin. Ik zie ze worstelen en soms zelfs daarom stoppen. Dat vind ik doodzonde. We hebben die vrouwen en hun talenten hard nodig én stoppen is ook niet wat zij zelf echt willen: arts worden was hun ideaal.
Ik ken de medische wereld goed, maar sta wel iets op afstand en deel zo niet de blinde vlekken. Hierdoor kan ik artsen uit hun comfortzone halen en naar zichzelf en hun mogelijkheden laten kijken. Als zij goed in hun vel zitten, worden niet alleen zijzelf maar ook de patiënt en hun gezin daar beter van.”

‘Ik ben opgevoed door een van de eerste werkende moeders’

Waarom richt je je speciaal tot de vrouwen? “Ik heb iets met vrouwen en werk. Ik ben opgevoed door een geëmancipeerde moeder, een van de eerste werkende moeders. Ik vind gezin én professionele ontwikkeling allebei belangrijk. Voor mij is het juist die combinatie die zoveel energie en betekenis geeft. Het is voor mij niet of-of, maar en-en. Anno 2013 hebben vrouwen ongekende mogelijkheden in hun werk, maar ondersteunt de werkomgeving hen vaak nog onvoldoende in hun professionele ontwikkeling. Vrouwen hebben op dat gebied vaak andere wensen dan mannen. Ook is de slag thuis vaak nog niet gemaakt en is de verdeling nog heel traditioneel. Dat geldt ook voor moderne vrouwen, die denken dat ze er niet intrappen. Ik durf te beweren: iedereen stapt in die valkuil. Door het rollenpatroon dat ze bij hun eigen ouders zagen en door wat de maatschappij van hen verwacht, verwachten vrouwen ook van zichzelf dat ze thuis meestal veel meer doen dan hun man. Ze hebben daardoor eigenlijk twee banen. Hun radar staat altijd aan.”

Je boek lijkt me ook voor niet-medici relevant. Heb je bijvoorbeeld zelf veel ‘wat-nu?-momenten’ gehad, zoals je ze in je boek noemt? En wist je altijd te voorkomen dat het crises werden? “Wat-nu momenten zijn momenten van ‘vastlopen’, dat je even niet meer weet welke kant je op moet. Mijn valkuil is dat focussen niet altijd lukt, ik ben heel breed geïnteresseerd, houd dus van nieuwe dingen doen en kan goed improviseren. Dat kan heel lang goed gaan, maar met drie kinderen moest ik op een gegeven moment keuzes maken en accepteren dat ik niet meer alles kon oppakken. Het is nog nooit tot een echte crisis gekomen, ik heb door het vele verhuizen geleerd om regelmatig de bakens te verzetten en mijn eigen plan te trekken. Ik heb in veel sectoren gewerkt, ik was onderzoeker én trainer in de haven, de industrie en bij de overheid, van boardroom tot werkvloer. De kruisbestuiving die dat met zich meebrengt is leuk. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen te werken met professionals, omdat ik daar het verschil kan maken. Ik werk ik voornamelijk met medici, maar niet alleen. Ik werk ook in de advocatuur, de zakelijke dienstverlening, het onderwijs en met zelfstandig ondernemers.”